Sinds 2005 is er al de EU-richtlijn 2005/29 die oneerlijke handelspraktijken, waaronder misleidende en agressieve handelspraktijken, jegens consumenten verbiedt. Om een effectieve bescherming te bieden is 'handelspraktijk' erg breed gedefinieerd en omvat vrijwel iedere handeling (of het gebrek daaraan: een ommissie) voor, tijdens en na het sluiten van een overeenkomst. Een zeer brede definitie geldt ook voor de wederpartij van de consument, de handelaar, en omvat bijvoorbeeld ook liefdadigheidsinstellingen en vertegenwoordigers van de handelaar. Per 15 oktober 2008 is de Nederlandse implementatie van die richtlijn ('Wet oneerlijke handelspraktijken') in werking getreden. De richtlijn is geïmplementeerd in titel 3 van Boek 6 BW, zodat een oneerlijke handelspraktijk een onrechtmatige daad inhoudt (art. 6:193b lid 1 BW). Belangrijk is dat een overeenkomst die tot stand komt met een oneerlijke handelspraktijk niet per se nietig, vernietigbaar of ongeldig is. Wel zal de verkoper vaak aansprakelijk zijn voor financiële schade die het gevolg is van de oneerlijke handelspraktijk (art. 6:193j BW).
Op 1 juli 2012 is een nieuwe wettelijke regeling ('Wet incassokosten') in werking getreden die consumenten moet beschermen tegen hoge en/of onterechte incassokosten die incassobureaus nogal eens rekenen. Deze aanpassing van art. 6:96 BW houdt in dat de incassokosten die aan particulieren gerekend kunnen worden gemaximeerd zijn en pas in rekening gebracht kunnen worden als de particulier, na het intreden van verzuim, eerst een aanmaning ('14-dagenaanmaning') heeft ontvangen met een termijn van 14 dagen en een waarschuwing voor het bedrag aan incassokosten dat in rekening gebracht mag worden. Ondanks de nieuwe wettelijke regeling op het gebied van buitengerechtelijke kosten, komt het nog regelmatig voor dat er geen '14-dagenaanmaning' aan de particulier is verzonden, de gerekende kosten te hoog zijn of de consument niet in verzuim was. Het is duidelijk dat die incassopraktijk in strijd is met de wet, maar is die praktijk dan ook oneerlijk en daarmee onrechtmatig?
Op grond van art. 193i BW is "hardnekkig en ongewenst aandringen per telefoon, fax, e-mail of andere afstandsmedia" altijd een agressieve handelspraktijk, tenzij "wordt beoogd een contractuele verplichting te doen naleven" en dit "wettelijk gerechtvaardigd" is. Heeft het incassobureau of de schuldeiser duidelijk geen recht op de vergoeding van incassokosten, maar blijft men toch aanmanen, dan is er dus sprake van een oneerlijke handelspraktijk, zeker als de consument aangeeft dat de kosten onterecht zijn. Met recht kan men dan spreken van een 'oneerlijke incassopraktijk'. Maar wat als de consument alleen nog maar een eerste aanmaning heeft ontvangen? Het is denkbaar dat de '14-dagenaanmaning' bijvoorbeeld te beschouwen is als een recht van de consument (art. 6:193c lid 1 onder g BW). Als die aanmaning achterwege blijft en de gemiddelde consument daardoor de ten onrechte in rekening gebrachte kosten zal betalen (of dat in redelijkheid te verwachten is), dan is er sprake van een oneerlijke handelspraktijk. Bovendien zal zowel stilzwijgen over de verplichting van een '14-dagenaanmaning' (art. 6:193c lid 1 onder c BW) als het ontkennen van het bestaan daarvan een oneerlijke incassopraktijk (art. 6:193d lid 2 BW) kunnen inhouden. (Meer)
Door: A.L. ten Hoeve, PDF met aanvullende bronnen, jurisprudentie en commentaar.