Executiegeschillen bij de kantonrechter permalink


16 januari 2013 | executiegeschil, tenuitvoerlegging, art. 438 Rv, kanton

Als er conflicten onstaan bij de tenuitvoerlegging van uitspraken van de rechter, kunnen deze geschillen als executiegeschil voorgelegd worden aan de voorzieningenrechter in kort geding of de bodemrechter (art. 438 Rv). Aangezien executiegeschillen nogal eens tot doel hebben om de tenuitvoerlegging op te schorten zullen dergelijke zaken echter voornamelijk bij de voorzieningenrechter terecht komen. Art. 438 Rv bepaalt dat de 'rechtbank' bevoegd is om kennis te nemen van executiegeschillen. Traditioneel wordt aangenomen dat daarmee wordt verwezen naar de sector civiel van de rechtbank. In 2002 zijn de kantongerechten geïntegreerd in de rechtbanken als sector kanton en behoren kantonrechter dus formeel tot de 'rechtbank'. In de afgelopen jaren heeft dit ertoe geleid dat executiegeschillen met uiteenlopende motivering aan de kantonrechter worden voorgelegd. Vooral uit kostenperspectief is procederen bij de kantonrechter uiteraard gunstiger, het te betalen griffierecht is immers lager en men hoeft geen gebruik te maken van een advocaat (een ter zake kundige gerechtsdeurwaarder of andere jurist zal prima als gemachtigde kunnen optreden). Hoewel dit anders is geweest (bijv. Rb Amsterdam, 12 augustus 2008, LJN BK4753), achten kantonrechters zich steeds vaker bevoegd om van executiegeschillen kennis te nemen. Zo ook de kantonrechter te Maastricht recentelijk, die aangeeft dat de hoogte van de vordering onder de competentiegrens valt en de partijen er overigens ook geen bezwaar tegen hebben dat de kantonrechter (als voorzieningenrechter) de zaak afdoet (Rb Limburg, 21 mei 2013, LJN CA2391). Mogelijkerwijs kan de bevoegdheid in die zaak dan ook ontleend worden aan art. 96 Rv. Indien men een executiegeschil als bodemzaak inkleedt lijkt dit ook bij de kantonrechter mogelijk (oa. Rb Zwolle, 18 oktober 2012, LJN BY0590 en Rb Arnhem, 31 augustus 2012, LJN BX6982). Helaas is deze ontwikkeling echter (nog) niet overal merkbaar (Rb Rotterdam, 20 januari 2012, LJN BW3599).