Inmiddels is al meer dan een half jaar verstreken sinds de inwerkingtreding van art. 6:96 lid 4-6 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (samen ook wel de 'Wet incassokosten' genoemd) per 1 juli 2012. Een van de belangrijkste wijzigingen is de '14-dagenaanmaning' bij contractuele verbintenissen uit overeenkomsten met consumenten. Als deze aanmaning, die vastgelegd is in art. 6:96 lid 5 BW, niet of niet op het juiste moment wordt toegepast, dan kunnen er bij de consument geen incassokosten in rekening worden gebracht en komen deze kosten dus helemaal voor de verkoper of dienstverlener. Hoog tijd om de '14-dagenaanmaningen' die voorbij komen eens aan een nader onderzoek te onderwerpen en hier een tweetal daadwerkelijk verstuurde exemplaren te bespreken.
De verzender van het eerste exemplaar (IDG Nederland) is duidelijk op de goede weg: men noemt in ieder geval een betalingstermijn van 14 dagen, dat er na die termijn incassokosten in rekening worden gebracht, welk bedrag aan incassokosten dat zal zijn en ook wat de verdere gevolgen van niet-betaling zullen zijn. Best teleurstellend dat het echter bij de betalingstermijn al mis gaat. Vereist is dat er "vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning". Het is dus belangrijk om te bepalen wat onder 'aanmaning' in die bepaling wordt verstaan. Daarbij moet bedacht worden dat met 'aanmaning' de daadwerkelijk mededeling waarmee de consument wordt aangemaand is bedoeld, niet de fysieke brief zelf, het eerste moment waarop de brief effect zal hebben dus. Overeenkomstig art. 3:37 lid 3 BW is dit het moment waarop de debiteur kennis heeft kunnen nemen van de aanmaning door directe overhandiging of deponering in de brievenbus bijvoorbeeld (de ontvangsttheorie, vgl. in dit kader ook Van Schaick en Asser. 2004, nr. 66 over art. 7A:1810 BW). Bij IDG vangt de termijn echter aan op de dag na dagtekening. In aanmerking genomen dat de aanmaning dus op de dag van dagtekening wordt verzonden en ook de volgende werkdag aankomt, vangt de termijn derhalve tenminste één dag te vroeg aan. Als men er bovendien vanuit gaat dat ca. 5% niet de volgende werkdag zal worden bezorgd, dan zal de '14-dagenaanmaning' van IDG zelden tot nooit aan de in de wet gestelde eisen voldoen.
De tweede aanmaning is er een van de boekenclub en boekwinkel eci.nl. Wat allereerst opvalt is dat men daar kennelijk (ten onrechte) nog steeds in de veronderstelling verkeert, dat naast incassokosten ook nog administratiekosten in rekening kunnen worden gebracht. Daarnaast kan deze aanmaning uiteraard niet met recht een '14-dagenaanmaning' worden genoemd, nu een betalingstermijn van 7 dagen wordt aangegeven. Tenslotte ontbreekt het exacte bedrag aan incassokosten dat in rekening kan worden gebracht, men noemt hier slechts een minimum, terwijl de nota van toelichting bij het besluit voldoende duidelijk maakt dat het daadwerkelijke bedrag moet worden vermeld (Stb. 2012, 141, p. 7). Overigens is op de in art. 6:96 lid 5 BW genoemde termijn uiteraard de Algemene Termijnenwet van toepassing, zodat deze bij een zaterdag, zondag en feestdag verlengd moet worden tot de volgende werkdag.
Al met al voldoen dus beide aanmaning niet aan de in art. 6:96 lid 5 BW gestelde eisen, zodat het in rekening brengen van incassokosten (relatief gezien) verstrekkende gevolgen kan hebben (zie Ten Hoeve. De oneerlijke incassopraktijk, 2013).